Jeremiah 52

1Zedekia was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van Libna.
 was een en twintig jaren Zie 2Ki 24:18-20 , en voorts 2Ki 25:1 , en het volgende; idem boven Jer 39:1-2 , enz., alwaar deze ganse geschiedenis eerst is verhaald, die hier herhaald wordt om redenen op Jer 51:64 vermeld; zie de aantekeningen op de voorgaande hoofdstukken van het tweede Boek der Koningen.
,
 oud, Hebreeuws, een zoon van een en twintig jaar.
2En hij deed, dat kwaad was in de ogen des Heeren, naar alles, wat Jojakim gedaan had. 3Want het geschiedde, om den toorn des Heeren tegen Jeruzalem en Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had; en Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. 4En het geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadrezar, de koning van Babel, kwam tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en zij legerden zich tegen haar, en zij bouwden tegen haar sterkten rondom. 5Alzo kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. 6In de vierde maand, op den negenden der maand, als de honger in de stad sterk werd, en het volk des lands geen brood had; 7Toen werd de stad doorgebroken, en al de krijgslieden vloden, en trokken uit des nachts, uit de stad, door den weg der poort tussen de twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu waren tegen de stad rondom), en zij togen door den weg des vlakken velds. 8Doch het heir der Chaldeen jaagde den koning na, en zij achterhaalden Zedekia in de vlakke velden van Jericho; en al zijn heir werd van bij hem verstrooid. 9Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel naar Ribla, in het land van Hamath; die sprak oordelen tegen hem.
 oordelen tegen hem Sententiën of vonnissen over hem en de zijnen, vanwege hunne meinedigheid, rebellie en ondankbaarheid; alzo boven Jer 39:5 .
10En de koning van Babel slachtte de zonen van Zedekia voor zijn ogen; en hij slachtte ook al de vorsten van Juda te Ribla.
  slachtte de zonen van Zedekia voor zijn ogen; Dat is, liet hen slachten; gelijk doorgaans.
11En hij verblindde de ogen van Zedekia, en hij bond hem met twee koperen ketenen; alzo bracht hem de koning van Babel naar Babel, en stelde hem in het gevangenhuis, tot den dag zijns doods toe.
  verblindde de ogen van Zedekia, Dat is, liet hem de ogen uitsteken, of alzo verderven dat hij niet kon zien.
,
 gevangenhuis, Hebreeuws, huis der bezoeking, of straffen, opzichten, bewaringen, enz. Waar hij hem liet blijven tot op den dag van zijn dood toe.
12Daarna, in de vijfde maand, op den tienden der maand (dit jaar was het negentiende jaar van den koning Nebukadrezar, den koning van Babel), als Nebuzaradan, de overste der trawanten, die voor het aangezicht des konings van Babel stond, te Jeruzalem gekomen was;
 tienden der maand 2Ki 25:8 staat dat hij op den zevenden der maand te Jeruzalem gekomen is. De vergelijking dezer verscheidenheid is, dat hij op den zevenden in de stad is aangekomen, maar op den tienden begonnen heeft zijn last te verrichten; waarvan in het volgende.
,
 voor het aangezicht des konings van Babel stond, Die den koning diende, oppaste, steeds omtrent hem was. Zie Deu 1:38 ; 1Ki 1:2 . Hiervoor staat 2Ki 25:8 , de knecht, of dienaar van den koning van Babel; het ene verklaart het andere.
13Zo verbrandde hij het huis des Heeren en het huis des konings; mitsgaders alle huizen van Jeruzalem en alle huizen der groten verbrandde hij met vuur.
 en alle huizen der groten Of, te weten zulks dat het voorgaande woord alle verklaard wordt door alle huizen der groten. Hebreeuws, allen huis des groten. Anders, elk groot huis; dat is, alle huizen der groten, of alle grote huizen, de zin opeen uitkomende, want grote huizen behoren gemeenlijk den groten of machtigen toe. Zie 2Ki 25:9 .
14En het ganse heir der Chaldeen, dat met den overste der trawanten was, brak alle muren van Jeruzalem rondom af. 15Van de armsten nu des volks en het overige des volks, die in de stad overgelaten waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen waren, en het overige der menigte, voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg.
 armsten nu des volks Hebreeuws, dunheden, of armoede. Zie 2Ki 24:14 , alzo boven Jer 40:7 , en in het begin van vs.16.
,
 menigte, Hebreeuws, Amon, waarvoor 2Ki 25:11 staat Hamon; dat is, menigte, schare volks, met verwisseling van een letter. Zie alzo boven Jer 46:25 .
16Maar van de armsten des lands liet Nebuzaradan, de overste der trawanten, enigen over tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. 17Verder braken de Chaldeen de koperen pilaren, die in het huis des Heeren waren, en de stellingen, en de koperen zee, die in het huis des Heeren was; en zij voerden al het koper daarvan naar Babel. 18Ook namen zij de potten en de schoffelen, en de gaffelen, en de sprengbekkens, en de rookschalen, en al de koperen vaten, waar men den dienst mede deed.
 waar men den dienst mede deed Hebreeuws, met welke zij dienden; dat is, waar men in het huis des Heeren placht den dienst mede te verrichten, of die men tot den dienst placht te gebruiken.
19En de overste der trawanten nam weg de schalen, en de wierookvaten, en de sprengbekkens, en de potten, en de kandelaars, en de rookschalen, en de kroezen; wat geheel goud, en wat geheel zilver was.
 kroezen; Zie Exo 25:29 ; Num 4:7 .
,
 wat geheel goud, Anders: en die geheel goud en die geheel zilver waren. Hebreeuws, goud goud, zilver zilver.
20De twee pilaren, de ene zee, en de twaalf koperen runderen, die in de plaats der stellingen waren, die de koning Salomo voor het huis des Heeren gemaakt had; het koper daarvan, te weten van al deze vaten, was zonder gewicht.
 in de plaats der stellingen waren, Dat is, die in die plaats des tempels stonden, waar de koperen stellingen der wasvaten waren; deze runderen stonden onder de zee. Zie 1Ki 7:25 , 1Ki 7:27 .
21Aangaande de pilaren, achttien ellen was de hoogte eens pilaars, en een draad van twaalf ellen omving hem; en zijn dikte was vier vingeren, en hij was hol. 22En het kapiteel daarop was koper, en de hoogte des enen kapiteels was vijf ellen, en een net, en granaatappelen op het kapiteel rondom, alles koper; en dezen gelijk had de andere pilaar, met granaatappelen.
 vijf ellen, 2Ki 25:17 staat drie ellen; zie de verklaring daarvan 1Ki 7:16 .
,
 dezen gelijk had de andere pilaar, Of, met den anderen pilaar en granaatappelen was het desgelijks.
23En de granaatappelen waren zes en negentig, gezet naar den wind; alle granaatappelen waren honderd, over het net rondom.
 naar den wind; Naar de vier winden, zodat er op elken hoek nog een was, en alzo met de zes en negentig, honderd samen.
24Ook nam de overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de drie dorpelbewaarders. 25En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden gesteld was, en zeven mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in de stad gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs, die het volk des lands ten oorlog opschreef, en zestig mannen van het volk des lands, die in het midden der stad gevonden werden.
 hoveling, Of, kamerling; zie Gen 37:36 .
,
 zeven mannen uit degenen, Vergelijk 2Ki 25:19 , met de aantekening, en vergelijk de manier van spreken met Mat 18:10 .
,
 midden der stad gevonden werden Dat is, binnen de stad.
26Als Nebuzaradan, de overste der trawanten, dezen genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel naar Ribla. 27En de koning van Babel sloeg hen en doodde hen te Ribla, in het land van Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. 28Dit is het volk, dat Nebukadrezar gevankelijk heeft weggevoerd; in het zevende jaar, drie duizend drie en twintig Joden;
 weggevoerd; Versta, op verscheidene tijden, gelijk het volgende uitwijst; vergelijk boven Jer 6:9 .
29In het achttiende jaar van Nebukadrezar, voerde hij gevankelijk weg achthonderd twee en dertig zielen uit Jeruzalem;
 hij gevankelijk weg Of, men voerde, enz.
,
 zielen uit Jeruzalem; Dat is, personen; zie Gen 12:5 .
30In het drie en twintigste jaar van Nebukadrezar voerde Nebuzaradan, de overste der trawanten, gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig zielen. Alle zielen zijn vier duizend en zeshonderd. 31Het geschiedde daarna, in het zeven en dertigste jaar der gevankelijke wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde maand, op den vijf en twintigsten der maand, dat Evilmerodach, de koning van Babel, in het eerste jaar zijns koninkrijks, het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, verhief, en hem uit het gevangenhuis uitbracht.
 Het geschiedde daarna, Zie 2Ki 25:27 , enz. en de aantekening aldaar.
,
 vijf en twintigsten der maand, 2Ki 25:27 staat op den zeven en twintigsten; dat men bekwamelijk aldus kan vergelijken, dat hij op den vijf en twintigsten is verlost uit de gevangenis, en dat de koning van Babel hem [nadat ondertussen zijne klederen veranderd waren] op den zeven en twintigsten heeft voor zich laten komen, enz.
,
 in het eerste jaar zijns koninkrijks, Of, in het jaar als hij koning werd.
,
 gevangenhuis uitbracht Hebreeuws, huis der besluiting, of des bedwangs; zie boven Jer 37:4 .
32En hij sprak vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die bij hem te Babel waren. 33En hij veranderde de klederen zijner gevangenis; en hij at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen zijns levens. 34En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem van den koning van Babel gegeven, elk dagelijks bestemde deel op zijn dag, tot op den dag zijns doods, al de dagen zijns levens.
Copyright information for DutSVVA